NIEUW boek over Piet Gerrits :
te koop via deze website : "Piet Gerrits (1878-1957, Religieus Historieschilder)
"Ook hier te koop : Het Heilige Land van Piet Gerrits (1878-1957)
Belastingvoordeel donateurs : Onze stichting is erkend als culturele ANBI

Mijn reis naar het Oosten

 

Piet Gerrits heeft van 1904 tot 1915 illustraties getekend voor De Engelbewaarder, een jeugdblad dat werd uitgegeven door de fraters van Tilburg. Toen hij in 1906 aan zijn tweede reis naar het Heilig Land begon beloofde hij de redactie om regelmatig iets te laten horen van zijn ervaringen. In juni 1906, hij was toen bijna een maand onderweg, stuurde hij een lange brief, waarin hij vertelde over het verloop van zijn reis. Hij illustreerde zijn brief met tekeningen die hij gemaakt had in El Hosson, een dorpje in het noorden van Trans-Jordanië, waar hij aanvankelijk was gaan wonen.

Hierbij het artikel zoals het verschenen is in De Engelbewaarder van oktober 1906, alleen de opmaak is wat aangepast. Voor een kopie van de originele druk, zie de bijlage (pdf).

 

Dr. Leo Ewals
November 2020

El-Hosson (Oost-Palestina),15 juni 1906.

Geachte redactie,

Na een lange tocht over land en zee, ben ik eindelijk in El Hosson aangekomen, en daar vind ik reeds de laatst verschenen aflevering van De Engelbewaarder, wat mij aan mijn belofte herinnert, om nu en dan aan uwe lezers en lezeressen wat te vertellen over de plaatsen, waaraan voor eenieder, maar vooral voor ons katholieken zoo schoone herinneringen zijn verbonden.

Met genoegen houd ik mijn belofte, en al zou 't mij makkelijker vallen, dit alleen met de teekenpen te doen, toch zal ik trachten ook met 't woord een zoo duidelijk mogelijk denkbeeld te geven van de geschiedenis, de eigenaardigheden en 't voorkomen van 't volk en de plaatsen, die getuige zijn geweest van zoovele gebeurtenissen uit het Oude en Nieuwe Testament. Ik zal met mijn heenreis beginnen.

Den 23sten Mei, 's morgens te half zeven, vertrok ik per sneltrein uit Amsterdam. Langs Keulen en de schoone Rijnstreek, langs Frankfurt, Würzburg, Nürnberg, Regensburg, door 't schoone katholieke Beieren kwam de trein den volgenden ochtend half zeven in Weenen aan. Per rijtuig reed ik naar het andere station, waar een trein gereed stond, die om negen uur naar Constantinopel vertrok. Voor gezelschap had ik een ouden Turk met zijn vrouw, die met gekruiste beenen boven op de zitbank plaats namen. 'k Weet niet meer, wie van beiden wel de meeste cigaretten rookte.

Wij spoorden nu langs Budapest, Belgrado, Sofia, Philipopel, Adrianopel naar Constantinopel. De weg was vol afwisseling. Eerst langs uitgestrekte korenvelden; toen door de schilderachtige Donaustreek langs onafzienbare grasvlakten, waar groote kudden zwijnen en schapen door herders in eigenaardige kleederdracht werden gehoed, langs hooge, steile rotsen, door nauwe tunnels, langs steden, waarvan de huizen als op de helling der bergen gezaaid lagen, tot wij eindelijk na twee dagen en twee nachten sporens, 's morgens te half acht, in Constantinopel aankwamen, onder een flinke regenbui.

Bij aankomst in Constantinopel werd mijn reispas nagezien, de naam van den reiziger opgeschreven met de opgave waarheen hij reist, dan wordt de bagage geïnspecteerd tot in de kleinste bijzonderheden. Mijne boeken werden nagezien vanwege de censuur (*), sigaren of tabak wordt als smokkelwaar beschouwd en wapens of iets dergelijks is verboden in te voeren en wordt dus doodgewoon ingepalmd. Als overal in Turkije is men verplicht den douanebeambte een franc voor fooi te geven, waardoor hij dan wat vlugger alles naziet. Met bakschies (fooien) krijgt men in Turkije alles gedaan. Ik zal van Constantinopel maar niets vertellen, doch onmiddellijk mijn reisverhaal voortzetten.

(*) Censuur = toezicht op de boeken met recht van goed- of afkeuring.
(Al de nootjes in dit artikel zijn van de Redactie.).

 

Om drie uur moest ik op de boot zijn, die naar Beiroet zou vertrekken. Onder een vreeselijke donderbui met zwaren regen vertokken wij uit Constantinopel. Vlak voor de muren van Stamboel, het oude Constantinopel, dicht nabij de groote kerk de Aya Sofia, zonk een groote zeeboot. Wij voeren door den Bosporus en de zee van Marmora, 's nachts door de straat der Dardanellen met haar groote forten aan weerszijden, en toen in volle zee. De zee was kalm en effen; zelfs geen windje was er dien morgen aan de lucht. De zee was zoo blauw als blauwselwater; aan de kust echter was ze helgroen. Als vlokken zeepsop spatte 't schuim tegen de boeg.

Tegen drie uur 's namiddags voeren we de haven van Smyrna binnen. Als kleurige keitjes tegen en op de heuvelen gezaaid, lag daar de stad. Hoog boven alles uit ligt nog een oude vesting uit den tijd der kruisvaarders met twee zwaare torens versterkt. Smyrna is half Europeesch evenals Constantinopel. Er zijn mooie bazars. Men heeft er ook een kerk met klooster van de Paters Franciscanen, waarin een Hollandsche Pater, Père Auguste Ham uit Schiedam. 's Avonds op het uur van vertrek genoten we nog een prachtig gezicht. Langs heel de baai was een roode, vurige rand van de talrijke lichten der langs de kade staande café's, en tegen de bergen flonkerden overal de lichtjes der huizen, al hooger en hooger, tot zij zich eindelijk verloren in de ontelbare sterren aan den helderen Oostersen hemel. 't Was een zeer fantastisch gezicht. Den volgenden dag werd ik wakker, toen we in de haven van Kathi op het eiland Samos ankerden. Na een paar uur echter vertrokken we weer.

Plaat no 1. Kiekje uit het dorp El-Hosson en de omgeving.

Op den voorgrond ziet men een kindje met een kruik, dien met een ronden steen gesloten waterput en den zich daarvoor bevindenden drinkbak, twee staande en twee liggende kameelen; de staande eten allebei van een voederhoop. Verder ziet men een laag muurtje van los opgestapelde steenen een een paar vrouwen die iets op het hoofd dragen. Op den achtergrond ziet men heele rijen kameelen met koren beladen, die van de velden komen. Bij elke rij gaat een ezeltje voorop. De dieren zijn onderling aan elkaar verbonden. Op de vlakte en tegen heuvels bemerkt men tenten van Bedoeinen en herders, spelende ezeltjes en een paar menschen.

De groote plaat No 1 is een kiekje uit het dorp en de omgeving. Op den voorgrond ziet ge een liggende kameel met pakzadel. De touwen, waaraan die houten haken hangen, dienen om de vracht aan weerszijden op te binden. 't Zijn hier alle eenbultige dieren, dus eigenlijk dromedarissen. Ze zijn meestal leerkleurig, doch ook zwartbruin, en veel wit. De witte zijn echter niet de sterkste. De staande kameel alleen heeft aan zijn hals een klokje. Bij elke rij zijn er zoo eenige, en wanneer nu lange rijen kameelen voorbijtrekken klinken al die zachte klokjes als heel melancholische muziek. Een voederhoop, als waarvan de kameel eet, ligt van afstand tot afstand rond het dorp.

Van de bergen ziet ge rijen kameelen komen, met koren beladen. Het koren wordt tot groote hoopen bij elkaar gebracht. Rond deze korenbergen liggen de voederhoopen der dieren. Elk vak van een verschilllend eigenaar is door een muurtje van los opgestapelde steenen afgescheiden van de overige, zooals ge op de plaat kunt zien. Vóór elke rij beladen kameelen rijdt op een ezel de geleider, wat meestal een jongen ofwel een Bedoeien is.

Op de helling der bergen ziet ge de tenten der Bedoeinen en der herders van het dorp. Zij wonen winter en zomer buiten. Hun tenten zijn regen- en winddicht. In lange rijen trekken schapen en geiten met hun herders langs en over de bergen. Vooral de schapen gaan meestal schuin achter elkaar, omdat ze dan in elkanders schaduw kunnen loopen. De geiten zijn meestal zwart. Schapen en geiten hebben zeer lange, afhangende ooren. Op de stem van den herder verspreiden zij zich uiteen of trekken dichter bij elkaar. Van het eerste maakt men vooral gebruik bij de jaarlijksche veetelling voor de rijksbelasting. Als de Turksche ambtenaren komen, gaat de herder op den heuvel staan, roept enkele woorden, en de heele kudde spreidt zich ver uiteen. 't Is dan heel moeilijk de dieren juist te tellen. Wanneer werkdieren niet behoeven te werken, laat men ze vrij rondloopen; men ziet dan ook geregeld de ezeltjes krijgertje spelen, of in allerdolste sprongen rond het dorp hollen.

Tegen den avond, als de roode stralen der ondergaande zon de bergen als rood koper doen gloeien, en de kameelen, die in lange rijen het koren van de anderhalf uur ver gelegen velden binnenhalen, als met goud beladen schijnen, dan is het hier werkelijk mooi.

Op de groote plaat ziet ge ook een vrouw, die een waterbus en een andere die een mand op het hoofd draagt. Op dn voorgrond ziet ge twee groote steenen. De achterste ronde steen is de deksteen van een regenwaterput, waarvan de opening met een tweeden kleineren steen is afgedekt. 's Avonds putten hier de menschen in zakken van dierenvellen het water en gieten het in den bijstaanden steenen bak om de dieren te drenken. Links ziet ge nog een kleinen peuter. (*)

(*) Let bij deze en de volgende platen ook op het felle, scherpe licht, het bekende, witplekkende licht van de Oostersche zon.

 

Dezen dag en de volgende dagen zagen we niets dan lucht en water, hoorden we niets dan 't eentonige, melancholische (*) ruischen der zee. Den vierden dag eindelijk konden we heel ver de dorre, eenzame rotsen van Syrië onderscheiden.

Den volgenden dag 's morgens te vijf uur ankerden we in de haven van Beiroet. Onder vreeselijk geschreeuw en getier werd de boot omringd door talrijke schuitjes, waarin roeiers in fantastische (**) kleederdracht door schreeuwen en gebaren de aandacht trachtten te trekken der passagiers, die aan land wilden gaan. Zij klauterden tierend en vechtend langs de scheepstrap omhoog, die nog niet eens was neergelaten. Spoedig zat ik in een der bootjes en na eenige minuten stapte ik aan wal. Aan de haven stond de trein gereed, die me naar Damascus zou brengen. Ook in Beiroet is 't nog half Europeesch, al vindt men er reeds de echt oostersche typen in hun schilderachtige kleederdracht. Men ziet er reeds allerlei ras, o.a. negers, Syriërs, Perzen, enz.

(*) Melancholische = droefgeestige.
(**) Fantastische = tooverachtige. De kleederdracht bestaat uit een lang kleed, dat op de hielen afhangt en met een breeden band om het midden is vastgehecht. Het fantastische ligt vooral in de kleur van het lange gewaad, den gorden en den tulband (Turksche hoofdbedekking): scherp wit met vuurrood, donkerblauw met heldergroen, krachtig geel met somber zwart, enz. De Oostersche zon met haar helder licht verbindt al die verscheidenheden tot een mooie kleurenharmonie, die het nog wél aandoet, betoovert en verrukt. Wat dus hier schreeuwen en misstaan zou, is onder de oostersche lucht een genot voor het oog. Zoozeer kan de werking van lucht en licht het aanzien der dingen wijzigen.

 

Om zeven uur, 't was reeds ondraaglijk heet, vertrok de trein naar Damascus. Over de hooge bergen van den Libanon, welks hoogste toppen altijd met sneeuw bedekt zijn, langs groene dalen en kale rotsen kwamen we tegen vier uur in een vruchtbare vallei met tal van bergriviertjes doorsneden. Midden in deze heerlijke vlakte ligt Damascus. Hier is 't echte Oosten. De meeste straten zijn niet geplaveid, en van de andere was 't beter, dat ze ook niet geplaveid waren. Heel de stad is een doolhof van straatjes en steegjes. De meeste huizen zijn van ruwen bergsteen gebouwd, met leem besmeerd en gewit. 't Is niet gemakkelijk er den weg te vinden.

Ik logeerde in een Arabisch hotel. Zoo'n hotel is heel anders dan in Holland; Hollandsche zindelijkheid moet men er niet zoeken. 't Eten is er zeer goed: wat rauwe komkommers, rijst en brood, en heerlijke vruchten, vooral pruimen en abrikozen. Van schapevleesch maakt men er alles, zelfs biefstuk. 's Avonds na het diner gaat men in de salon, waar in het midden een fontein klatert. Men gaat op den divan liggen en rookt zijn nargiléh (Turksche waterpijp); een bediende brengt een kopje Turksche koffie met of zonder suiker al naar men verlangt, maar altijd zonder melk.

   

Op plaat No 2 ziet ge een Arabier in zijn beste plunje. Over zijn kleurig gestreept, lang, ruim onderkleed draagt hij een witte tuniek, met kleurigen gordel om zijn middel. Hierover een kort bovenkleed, 'n soort jasje, rood of groen, dikwijls met plat zwart band heel mooi versierd. Verder een zwarten of bruin-en-wit-gestreepten ruimen mantel. Om het hoofd tegen de zonnestralen te beschutten, bedekt hij dit eerst met een witten doek, waarover een andere kleurige doek, heel smaakvol met koordjes en kwastjes versierd, over zijn schouders afhangt. Voor verdere hoofdbedekking draagt hij nog de dubbele zwarte rol. Zooals ge ziet, draagt deze het haar los, en niet zooals de anderen in vlechten. De ruime laarzen zijn van rood leer. Hij draagt een lichten knuppel in de hand, waarmee hij zich de honden, die hier dikwijls erg lastig zijn van het lijf houdt. En waarmee hij zich in geval van nood heel handig weet te verdedigen.

De kopjes zijn zoo bitter klein, dat ze mij herinnerden aan 't servies, waarmee we als kind theevisite speelden. Een avondwandeling s heel interessant. Voor straatverlichting zorgt de maan, en in 't bleeke licht krijgen die Oostersche gestalten, in ruime mantels gehuld, onder de sombere overdekte hallen dwalend, iets spookachtigs. 's Nachts is 't tamelijk frisch, zoodat men goed kan slapen, als men ten minste daarin niet door de insecten verstoord wordt. Overdag, als 't warm is, doet men 't best door de met plaatijzer overdekte bazars te slenteren. Daar is men buiten de zon. Aan weerszijden ziet men langs de zware muren vierkante hokjes, waarin alle mogelijke Oostersche waren zijn uitgestald: kleurige tapijten, groote koperen en tinnen kannen en schotels, niet eenvoudig, maar smaakvol met ornamentwerk versierd, verder wapens, schoenen in alle kleuren, meubeltjes met paarlemoer en ivoor ingelegd, enz. enz.

Men ziet hier alle mogelijke Aziatische kleederdrachten. Alles krioelt dooreen als in een mierennest: Perzen en Derwischen met hooge mutsen, als 't ware zoo weggeloopen van Rembrandt's etsen; pikzwarte negers, koperkleurige Bedoeinen met flikkerende oogen en parelwitte tanden; vrouwen met lange blauwe fladderende sleepgewaden, kruiken en manden op het hoofd dragend; druk met oogen, mond en handen sprekende "zonen van 't oude volk", waartusschen lange rijen met koopwaar beladen kameelen onhoorbaar voortstappen, met onverstoorbare kalmte overal heenblikkend; ook schreeuwende jongens op galoppeerende ezels, en Bedoeinen, hun lang geweer over den rug, op Arabische paarden. 't Is voor een Europeaan onbegrijpelijk, dat hier geen ongelukken gebeuren. In een nauwe straat was men bezig een electrische tram aan te leggen.

Water is er in overvloed van de ontelbare bergbeekjes. Op een plek buiten Damascus loopen zeven riviertjes op verschillende hoogte een heel eind evenwijdig, totdat ze samen in een groot bekken storten. De natuur is prachtig. Hooge boomen van alle mogelijke soorten, struikgewas, waartusschen overal water klatert, en in de verte hooge, roode marmerbergen. Op een der toppen staat nog een tempeltje, dat den vorm heeft eener eenvoudige moskee: (*) men noemt dit het graf van Abel.

Per trein vertrok ik 's morgens naar Mzérib, een dorpje op vier uur afstands van El-Hosson gelegen, 't eerste doel mijner reis. Wij spoorden nu door 't land van Job. Overal ziet men hier reusachtige mesthoopen. Boven op deze hoopen vergaderen 's avonds de dorpelingen om de laatste nieuwtjes te verhandelen. Wat dus bij ons een koffiepraatje heet, zou men hier een mesthooppraatje kunnen noemen. In 't dorpje Scheik-Saäd wezen de Muzelmannen mij het graf van Job en zijn zoon. Vlak bij Mzérib lag nog een oud fort uit den tijd der Romeinen. Om ongeveer één uur kwam de trein te Mzérib aan. Van hier zou ik te paard naar El-Hosson rijden. Aan 't station wachtte mij reeds pastoor Smets met vijf Arabieren te paard en een ezel, die hier vóor pakjesdrager fungeert. Hoe aangenaam was het mij, hier reeds mijn hooggeachten vriend en aanstaanden gastheer te ontmoeten, zoodat ik weer eens hartelijk kon praten.

(*) Moskee = tempel der Turken. Zoo'n tempel is altijd koepelvormig gebouwd.

 

Pastoor Smets is geboortig van Valkenswaard, en is al ruim twintig jaar in de missie van Palestina werkzaam. Veel Nederlanders, die ooit den pelgrimstocht naar Palestina gemaakt hebben, zullen hem reeds hebben leeren kennen, en ik geloof, dat deze allen de aangenaamste herinnering aan die kennismaking hebben bewaard.

   

Wij stegen te paard, het ezeltje liet gewillig al mijne pakken en valiezen op zijn rug laden, de knecht ging er nog bij op zitten, en met een heel tevreden gezicht trippelde het ons vooruit. 't Was wel een Oostersche stoet. Een Pastoor met grooten baard, waar de wind mee speelde en die in de avondzon als van koper geleek, in witten mantel gehuld, met fladderenden hoofddoek, op een wit Arabisch paard gezeten; de vergezellende Arabieren in hun bonte kleederdracht, en ik als Europeaan daartusschen. Ik voelde mij in die omgeving zoo armzalig, in mijn Europeesche broek en witte tropenhoed, dat ik mezelf plechtig beloofde nog voor de zon ter kimme zou zinken, mij in een Oosterling te hebben gemetamorfoseerd. (*)

Gelukkig bleef er niet lange tijd om te peinzen. Wij hadden te veel te praten over holland en onze Hollandsche vrienden. De weg was prachtig en wij hadden alle moeite (ik natuurlijk niet het minst) om de ongeduldig trappelende en met hun kop schuddende paarden in kalmen gang te houden. Als men veel te vertellen heeft, is 't minder gebruikelijk en minder raadzaam tevens, dit al gealoppeerende te doen, wijl anders het paard wel eens een paar uur vroeger dan zijn ruiter op de plaats van bestemming kon aankomen. Overal langs den weg ziet men nog overbljfselen van vroegere beschaving: oude Romeinsche bruggen, cisternen (waterbekkens), enz.

Wij reden door het land, waar vroeger de halve stam van Manasses aan Mozes vroeg zich te mogen vestigen wegens de vruchtbaarheid der vlakte. Onderweg reed ons een troep Turksche cavallerie, op muilezels gezeten, voorbij, die de boeren moesten beschermen tegen de invallen der Bedoeinen met hunne duizenden kameelen. Juist eene week geleden was hier een boer door een Bedoeien (**) vermoord. De boer had den Bedoeien verzocht met zijn paard uit 't korenveld te gaan, maar tot antwoord kreeg hij twee kogels in de borst. Wel werd de moordenaar direct door de soldaten achtervolgd, doch deze wist op zijn vlug paard te ontkomen, ofschoon zijn achtervolgers hunne paarden doodreden.

Tegen den avond daalden wij van den laatsten heuvel af, en zagen 't dorpje El-Hosson liggen. Hoe bevallig lag daar 't kerkje, 't type eener oude basiliek (***), en daaromheen de huizen als schapen om den herder, alles in den rossen gloed der ondergaande zon. Al die platte vierkante huizen leken als van koper. De verre purperen bergen, de lucht met haar fijne kleuren, die van geel in groen en paars overgingen, die drukke beweging van menschen en dieren tusschen de huizen in, die lange rijen kameelen, die met koren beladen van de bergen kwamen, met het eentonig geklingel der om hun langen hals hangende klokjes, zich mengend met het vredig kleppen van 't Angelusklokje, dat alles te zamen was wel genoeg om onder den indruk te komen. Wij hielden onze paarden in, en terwijl de zon haar laatste gouden stralen over 't dorp-aan-onze-voeteen zond, herhaalden wij den groet des Engels aan de nederisgste maar tevens ook grootste en heiligste onder de vrouwen.

(*) gemetamorfoseerd = veranderd.
(**) De Bedoeinen zijn een Oostersche volksstam, wild, ruw en stoutmoedig van aard, die bij troepen rondzwerft. Zij wonen in tenten of hutten, leggen zich toe op veeteelt. Paarden en kameelen zijn hun voornaamste bezitting. De meesten onder hen dieven en roovers.
(***) Een basiliek is een kerk, die den vorm heeft van een langwerpig vierhoek, inwendig door twee of drie rijen kolommen in beuken verdeeld, waarvan de middenbeuek gewoonlijk hooger is opgebouwd dan de zijbeuken.

Het is hier de streek waar eenige der eerste gebeurtenissen van het Oude Testament hebben plaats gehad. Zoo o. a. wat wij lezen in het Boek der Schepping: 14de hoofdstuk, 14de vers en vlgd.
Toen Abraham hoorde, dat zijn broeder Loth (door de vijanden) gevangen genomen was, koos hij de dapperste onder zijn dienaars uit ten getale van drie honderd achttien, en achtervolgde hen tot aan Dan. Hij verdeelde zijne lieden en degenen, die zich met hem verbonden hadden, in twee groepen, en viel des nachts de vijanden aan, versloeg hen, en achtervolgde hen tot aan Hoba, dat gelegen is ter linkerzijde van Damascus.

   
 

Op plaat No 4 ziet ge een oudje van bijna 80 jaar, dat heel smakelijk haar lange, donkerbruine, houten pijp rookt. De meeste vrouwen rooken hier, vooral als ze weduwen zijn en wat op jaren komen. De vrouwen dragen hier gewoonlijk een lang, blauw kleed, om het hoofd een zwarten doek, die van voren en langs achter afhangt; hieroverheen, rond het hoofd een zwarten, blauwen ofwel kleurigen band.

 

Ongeveer vier uur ten Zuiden van El-Hosson ligt Manahim, de plaats waar Ezau en Jacob elkander ontmoetten, toen deze uit Mesopotamië kwam, en waar Jakob toen zijn kudden in tweeën verdeelde. Hij vreesde namelijk vijandelijkheid van zijn broeder, voor wiens toorn hij vroeger uit het land gevlucht was. De Heilige Schrift verhaalt deze ontmoeting aldus:
Jacob vreesde zeer, en in zijn angst verdeelde hij het volk, dat bij hem was, ook de kudden schapen en ossen, in twee groepen, zeggende: Indien Ezau eene dezer aanvalt, zal toch de andere behouden blijven.

Den volgenden dag:
Jacob, de oogen opheffende, zag Ezau aankomen met vier honderd manschappen.... hij ging dan vooruit en wierp zich zevenmaal voor zijn broeder ter aarde, totdat deze genaderd was. En Ezau (wines hart god vranderd had) liep zijn broeder te gemoet, omhelsde hem, drukte hem aan zijn hart en kust hem al weenende.

   

Zes uur ten Zuidwesten ligt de geboorteplaats van den profeet Elias, El-Iskl geheeten. Daar is nog de ruine eener oude kapel .

De landstreek is hier nog zeer vruchtbaar. De grond is bezaaid met allerlei kleurige vuursteen, die de Arabieren op hun land laten liggen, wijl deze het regenwater intrekt en zoodoende den grond lang vochtig houdt. De Arabieren verbouwen hier voornamelijk tarwe en linzen; dit laatste was al in den ouden tijd een heerlijk gerecht, wijl Ezau er zijn eerstgeboorterecht voor verkocht. Nu, als Ezau's kok de linzensoep zoo lekker wist gereed te maken als de keukenpiet van den Pastoor hier, dan is dit niet te verwonderen. Behalve het reeds opgenoemde, worden hier ook nog een groot soort augurken, komkommers en een soort boonen geteeld.

Van half November tot half April is de regentijd. Na dien tijd is 't altijd droog en warm en zeer gezond. 's Morgens van zonsopgang tot ongeveer negen uur is 't het warmst; daarna waait er gewoonlijk een zachte wind. De lucht is altijd prachtig blauw, behalve terwijl ik dit schrijf; zij is nu zóó bewolkt, dat ik wel een Hollandsche onweersbui zou verwachten; er waait een hevige, droge, heete wind vanuit de woestijn. Dit is de sirocco. 't Is buiten niet om uit te houden! 't is alsof men in een gloeiende oven komt.

Voor 'n jager is 't hier een waar eldorado (*). Hier leven in de bergen jakhalzen, hyena's, vossen, wolven, kleine panters, slangen, verschillende soorten hagedissen en salamanders, en in de eikenbosschen van Bazan wilde zwijnen, die zich daar met eikels voeden; verder de gazelle, die men soms in heele kudden op de hooge bergen ziet grazen. 't Zijn vlugge, schuwe diertjes, zeer fijn en elegant (**) gebouwd. Verderop in de woestijn vindt men ook struisvogels. Nog zijn er hier veel patrijzen, een soort korhoenders, verschillende soorten valken, arenden, vooral op het hooge Libanon-gebergte; uilen, zeer groote, merels, zwaluwen en natuurlijk ook musschen Tegen d avond ziet men de gieren over de vlakten zweven om voedsel te zoeken. Laat ik nu mijn reisverhaal weer voortzetten.

(*) Eldorado = lustoord.
(**) elegant = sierlijk.

't Duurde nu niet lang meer, of we waren in de pastorie aangeland. Weldra zaten we toen in den bleeken maneschijn, onder een heerlijk glas wijn en een Hollandshce sigaar, op 't terras (*) der pastorie en praatten tot laat in den avond over Holland en al wat ons daar lief was.

Den volgenden morgen konden we van het terras het heele dorp en tot vier en twintig uren in den omtrek zien. El-Hosson beteekent kasteel. Wilt ge weten, hoe die in 't Arabisch geschreven wordt, ziehier.

De Machabeeën hebben in deze streken gevochten, en 't is waarschijnlijk dat zij indertijd zich verschanst hebben in een kasteel, waarvan hier de fondamenten nog in den grond liggen. In den omtrek liggen hier nog dertien ruïnes (**), waarvan men overal brokstukken van kapiteelen, basementen, zuilen, enz. over den grond verspreid ziet.

In 't dorp wonen ongeveer drie duizend Arabieren, waarvan ruim 500 katholieken: de rest zijn muzelmannen en schismatieken (***). Tien jaar geleden waren er hier slechts 400 katholieken; doch toen Paus Leo XIII zijn encycliek "Ecclesiam Orientalem" schreef, keerden er ongeveer honderd tot de ware kerk terug.

El-Hosson ligt in een uitgestrekte hoogvlakte, die ten Noorden begrensd wordt door het Libanon-gebergte. Met helder weer kan men van hier de sneeuw op de hooge toppen zien liggen. Op den Libanon leeft nog de Syrische beer. Dit gebergte was eertijds beroemd om zijn mooie ceders, waarvan koning Salomon er vele liet omhakken voor de binnenbeekleeding en het dak van den tempel. Ook thans nog ziet men er heele wouden van prachtige cederboomen. Ten Oosten ligt het Drusengebergte met zijn vele oude ruïnes. In de vlakte vóór dit gebergte liggen de ruïnes eener oude christen stad, waar in 't laatst der derde eeuw nog een concilie gehouden werd. Ten Zuiden ligt het gebergte van Angeloem, waar nog de eiken bosschen van Bazan zijn, waar Absalon, op zijn vlucht na de nederlaag, met de haren in de takken bleef hangen. In 't Westen, op ongeveer vijf uur afstands, stroomt de Jordaan. Volgens sommige bijbelgeleerden lag drie uur ten Noorden van El-Hosson de plaats, waar Abraham de koningen versloeg, die zijn "broeder" Loth aan de Jordaan overvallen hadden. (****)

(*) terras = plat dak.
(**) ruïnes = overblijfselen van oude gebouwen.
(***) muzelmannen = turken.
schismatieken = scheurmakers; dat zijn christenen die niet aan den Paus willen gehoorzamen.

(****) Loth was eigenlijk maar een neef van Abraham, doch in de H. Schriftuur kan het woord broeder verschillende familiebetrekkingen aanduiden.

De pastoor is hier de geestelijke en tijdelijke geneesheer zijner parochie. Behalve Pastoor Smets is hier nog een Syrische kapelaan en wonen in een huisje tegenover de kerk drie Zusters.

Den eersten morgen kwamen mij de voornaamsten uit het dorp begroeten. Zij rookten een sigaret en slurpten een kopje zwarte koffie. 's Namiddags ging ik natuurlijk uit beleefdheid bij hen een tegenvisite maken. Bij 't eerste huis, waar we moesten wezen, riep men ons door de openstaande deur reeds toe: "Ah len wah' sah' len", wat wil zeggen: "Wees welkom als familie". Wij gingen binnen en antwoordden: "Nah' hârkom said" (gelukkige dag), waarop zij weder antwoordden: "Nah, hârkom said said m'barah" (gelukkige, gezegende dag). De kamer was vierkant, zoowat vier bij drie meter, de muren waren witgepleisterd, de vloer van leem. Wij hurkten neer op lage kussens op den grond, tegen den wand over den ingang. De kussens en de vloer waren met kleurige Arabische tapijten belegd. Dit was de ontvangstsalon. Door een klein raam naast de deur, dus tegenover onze zitplaats, kwam een getemperd licht. De heer des huizes zat op den grond neergehurkt en was juist bezig in een houten vijzel met een houten stamper koffie fijn te stampen, hetgeen een geluid maakte, alsof er iemand aan 't dorschen was (Zie plaat No 5).

De heele familie, tot de kleinste peuten toe, kwamen rond ons neerhurken, en nu moest de Pastoor (in 't Arabisch "choerri") van alles vertellen over den Hollander. Ze konden niet gelooven, dat de Pastoor, die met hen natuurlijk Arabisch sprak, mijn Hollandsch kon verstaan. Ze dachten, dat ZijnEerw. zoo maar iets met mij praatte. Nog grooter werd hun verbazing, toen zij hoorden, dat de Hollander hen zou uitteekenen. Zoo iets te kunnen was volgens hen niet menschelijk. Fotografie, ja dat konden ze begrijpen, dat ging met een doosje; maar uitteekenen met de hand, dat ging hun begrip te boven, dat hadden ze nog nooit gezien! Wij rookten een sigaret, en de zoon des huizes bood ons op een groot schenkblad de gebruikelijke sterke zwarte koffie, in heel kleine kopjes, aan. Wij dronken het kopje leeg, zetten het weer op het blad en zeiden heel netjes volgens de eischen der beleefdheid: "Deémeh", wat zooveel wil zeggen als: ik hoop, dat het niet het laatste kopje is, dat we drinken. Nu, deze wensch werd al terstond in vervulling gebracht. We kregen namelijk nog een tweede kopje, zonder welk men niet mag weggaan, en daarna stonden we op, groetten als bij 't binnenkomen, en gingen dezelfde visite nog op andere plaatsen herhalen. Binnenkomend en gedurende de heel visite moet men den hoed of de pet op het hoofd houden.

\

   
 

Op 't laatste plaatje ziet ge een jong Arabisch meisje met een enkelsnarig speeltuig (in 't Arabisch "rabâba") dat zij met een paardenharen strijkstok bespeelt. De kinderen doen dit spel vergezeld gaan van heel eentonig klinkende liederen, zóó droefgeestig, dat ze mij deden denken aan de klaagliederen van Jeremias. Zij maken soms zelf al zingend de woorden, toepasselijk op 't een of ander, b. v. ze zingen den lof van den bezoeker, enz. Op den achtergrond ziet ge een kleurig geschilderde, houten kist met koperen bandversiering. Zulke kisten staan bij velen in nissen langs den wand. Men bewaart er verschillende huishoudelijke artikelen in.

 

Ziedaar nu, Eerw. Heer Redacteur, mijn eerste van de bijdragen in woord en beeld, die ik U bij mijn afscheid beloofde. Een volgenden keer hoop ik U met pen en teekenstift verslag te doen van een paar tochten door het Heilig Land, die ik nu ga ondernemen, ten einde land en volk nog nader te bestudeeren. Na U en al uwe Abonnenten mijn hartelijksten groet uit het Oosten te hebben toegestuurd, blijf ik met de meeste hoogachting

Uw Dienstwillige,
PIET GERRITS